zondag 27 september 2009

Zaterdag

We werden wakker door Prinsje T die aan het huilen was. Dat hij zijn schoenen kwijt was, jammerde hij. Dat hij nu niet met de trein naar Brussel kon. Hij zat rechtop in bed en had zijn ogen open, maar alles wees erop dat hij nog aan het dromen was. Het is Ottokar die elke weekdag 's ochtends met de trein naar Brussel gaat.

Ik gaf Prinsje T zijn schoenen en hij klemde ze tegen zich aan toen ik hem naar onze slaapkamer bracht. Hij bleef ontroostbaar.

Ottokar boog zich naar me toe en fluisterde in mijn zieke oor: 'Ik voel me al wat beter. Wat zou je ervan vinden als ik ons mannetje meeneem met de trein naar Brussel?' Ook Prinsje T boog zich naar mijn zieke oor, en merkte dat daar eigenlijk niets te beleven viel.

Zo gingen ze naar Brussel. Ottokar en Prinsje T. Met de trein.

Ze zagen een heel groot vliegtuig heel laag overvliegen. Ze zagen zwarte mensen op de trappen van het station heel luid roepen. Ze zagen aan de koninginnengalerij twee gauwdieven ingerekend worden. Prinsje T was een beetje bang op de Grote Markt, want daar in dat kasteel woonde de ridder. Ze gingen een pakje Chinese thee kopen voor mama en voor Prinsje T in Passa Porta een puzzel van kikker en muis. Ze gingen een pannenkoek eten aan de Markten.

Toen stapten ze opnieuw op de trein en daarna op de fiets, reden naar huis, en kropen allebei bij mij in bed.

vrijdag 25 september 2009

Slaaplied

Het was al diep in de nacht en ik luisterde naar Lullabies from the axis of evil. Wiegeliedjes uit Iran, Irak, Cuba en nog wat van die schurkenstaten. Gezongen door iemand van het land van herkomst, en geherinterpreteerd door een Westerse zangeres. Het laatste lied op de cd, Mazar, wordt gezongen door Fanzya en Razya Khan Ali, twee vrouwen uit Afghanistan. Het klinkt zo intriest.

Op een dag zal mijn jongen
groot worden en sterk
zoals de bloemen bloeien
in de eerste dagen van juni
de lente komt er gauw.

Op een dag zal mijn zoon
ons land beschermen
als een brullende leeuw
kleine jongen van mij
zal onze grenzen verdedigen

Ik dacht aan Prinsje T en hoe die zo graag een leeuw doet. Hoe moet het voelen om een kind te wiegen en te denken aan de soldaat die hij later zal zijn?

donderdag 24 september 2009

Avond

In de verte, boven de grote vijver, het gakkeren van de ganzen. Dat blijft toch zo'n mooi woord.

woensdag 23 september 2009

M

'Gelukkige verjaardag', zeiden een aantal mensen enthousiast, maar Prinsje T was niet jarig. Hij was gewoon koning. Zo liepen we door het nieuwe museum, Prinsje T met zijn kroon van papier en ik. Ottokar lag al geveld in bed, maar wij waanden ons nog even vrij van het virus.


Ik weet niet waar we het meest van genoten. Waren het die prachtige nieuwe ruimten en de lichtinval? (Kijk mama, een boot, wees Prinsje T naar het grote ovalen dakraam). Was het die indrukwekkende video-installatie van Walter Verdin waarop stukjes van de kruisafneming traag, heel traag, voorbij gleden? Was het Prinsje T die in de zaal met heiligenbeelden overal sinterklazen herkende? Was het het diephemelsblauw van die ene zaal, dat opdook in elk van de schilderijen die er hingen? Was het het behang in het oude Hotel Vander Kelen, warmrood, vermiljoengroen, bladgoud? Was het het zicht vanop het dakterras, vlak over de daken van Leuven, op ooghoogte met de kever van Fabre en de bibliotheektoren, badend in het pastelkleurige licht van een septemberavond? Of waren het de mevrouwen die, geïnformeerd over Prinsje T's adellijke stand, vroegen of ze zijn prinses mochten zijn?

dinsdag 22 september 2009

Vandaag

veel werk
+ zoon ziek
+ man ziek
+ zelf snottebellen en keelpijn
= noodtoestand

vrijdag 18 september 2009

Dat ze hier ook graag woont, zegt ze. 'Maar een echte stad kun je het niet noemen. Het is hier geen Brussel of Antwerpen.' Dat is het niet, for sure. 'Mijn vrienden in die steden kijken smalend naar ons provinciestadje.' vervolgt ze. 'Hier is geen diversiteit.'


Dat laatste trof me. Ik vind dat een misvatting. 'Mijn kapster komt uit Irak', vertel ik. 'Op zomerse zondagen zijn de gazons van het provinciaal domein bezaaid met dekens en kleden van berberfamilies die uitgebreid komen picknicken. Ik wandel naar huis en word voorbij gejogd door twee Russisch pratende vrouwen, op de bank zit een oude berbervrouw naar het water te staren. Op de weide op de heuvel die uitkijkt over de stad, is het 's avonds een komen en gaan van jonge Turken. Loop door de Parijsstraat en negentig procent van wat mensen er tegen elkaar zeggen, klinkt in een taal die je niet verstaat. Schuif aan bij de kassa van de Delhaize en je hoort Engels, Spaans en Slavische talen. En dan heb ik het nog niet over de kinderen in het kleuterklasje van Prinsje T. Jade, Dilbirin, Bailoo, Yamilla, Tuna, Ben, Cordelia, Malik, Angelo...  '

Wat we hier in dit stadje aan de Dijle niet hebben, bedenk ik achteraf, zijn gettowijken met Noord-Afrikaanse jongeren die van verveling en uitzichtloosheid niet weten van welk hout pijlen te maken.

Dit is een stadje dat goed voor zichzelf en haar inwoners zorgt. De straten zijn hier mooi gemaakt, woonprojecten werden getekend door creatieve architecten, sociale flats en luxeappartementen delen hetzelfde park. Deze stad eerbiedigt zichzelf. Hier wonen mensen gráág binnen de negentiende-eeuwse gordel. Wat is dat toch met die multiculturele samenleving? Moeten er dan persé conflicten zijn opdat mensen die samenleving zouden zien?

woensdag 16 september 2009

Mijn persoonlijke mening

Ik ben niet zo gek op hoofddoeken, ik moet daar eerlijk in zijn. Ik ben er niet zo gek op omwille van de associaties die ik er bij heb. Die associatie, mijn persoonlijke associatie, is: men vindt blijkbaar dat wij vrouwen ons moeten schamen voor ons lichaam en dat we het daarom moeten wegstoppen. Dat kwetst me als vrouw en maakt me kwaad. Op precies dezelfde manier waarop ik kwaad wordt als ik chassidische vrouwen over de Antwerpse Meir zie lopen, met hun vleeskleurige ondoorschijnende kousen, hun lange mouwen, hun pruiken, zodat je toch maar niet hun échte haar zou kunnen zien. Of als ik hoor dat er plaatsen zijn waar het strafbaar is een kind in het openbaar de borst geven.

Dat gekwetst voelen en die kwaadheid zijn persoonlijke emoties en wie weet waar ze vandaan komen. Waarschijnlijk is het een boosheid die via mijn moeder in mijn bloed is gekropen. Zij zat nog op een nonneninternaat waar je met je handen boven het bed moest slapen en niet naakt mocht douchen. Zoiets sijpelt door, hoe je het ook draait of keert.

Ik heb geen problemen met de hoofddoek omdat het een religieus symbool zou zijn. Voor mij mag iemand rondlopen met een kruisje, een davidster, een boedha, een tika, een oranje tulband een vijfpuntige ster, whatever. Ik heb ook helemaal geen probleem met zo’n klein zwart hoofddoekje, dat overigens behoorlijk sexy kan staan. Mijn probleem is niet van ideologische maar van psychologische aard. Maar ik denk persoonlijk ook dat ideologie een lege doos is als ze voorbijgaat aan wat mensen voelen en ervaren. Ik denk dat het wel eens heilzaam zou kunnen zijn om daar nu net bij stil te staan. Zonder oordeel, want gevoelens zijn niet politiek correct of incorrect. Je hebt ze gewoon.

Ik ben dus niet zo gek op hoofddoeken, maar ik vind het een bijzonder slecht idee ze te verbieden. Niet eens omdat dat betuttelend is –meisjes en vrouwen moeten zelf maar beslissen wat ze met die hoofddoek aanvangen. Maar juist omdat iets verbieden er rechtstreeks toe leidt dat mensen het met hand en tand gaan verdedigen. Met de gekste argumenten eerst. Zoals Tom Naegels terecht opmerkt in Knack: de hoofddoek staat op dit moment zowel symbool voor emancipatie als voor een gebrek daaraan. Tot daar dus de waarde van ideologieën.

Ik vind dat we er net alles aan moeten doen om die lap stof te ontdoen van de betekenissen die eraan verbonden worden. En die zijn voor veel mensen, denk ik, verschillend. De vraag is hoe je dat doet, dat ontdoen van betekenissen. Ik weet het niet. Ik denk alleszins dat het niet is door hoofddoekenmeisjes te weren. Ik denk dat we er juist zoveel mogelijk contact mee moeten zoeken. We moeten ze in onze klassen houden. We moeten ze naar de jeugdbeweging krijgen en naar de sportclub. We moeten ermee naar de cinema gaan en ermee gaan shoppen. We moeten ze onthaalmoeder laten zijn van onze kinderen of zelf onthaalmoeder zijn voor hun kinderen. We moeten er op de thee. We moeten hen vragen ons te leren buikdansen. En wie weet zeg ik dan tegen zo’n hoofddoekenmeisje: ‘Weet je, mijn mama mocht niet naakt onder de douche, en ik word daar nu nog kwaad van.’ En zegt zij: ‘Weet je, ik heb nooit last van een bad hair day’.

Conversatie onder mannen

- Ik ben al groot he papa?
- Ja, je bent al flink gegroeid. En je gaat nog groeien he.
- Neen.
- Hoezo neen?
- Ik ben klaar met groeien.

dinsdag 15 september 2009

Wat je kan leren van een zonnebloem

‘Heb je onze zonnebloem gezien?’, glunderde de buurvrouw. Ik had haar gezien. ’s Ochtends al. Het had me verwonderd dat zij mij nog niet eerder was opgevallen. En ik had me afgevraagd of het dé zonnebloem was.

Ons beider zoontjes waren van de kleuterklas naar huis gekomen met een piepklein beschilderd bloempotje. Daarin een scheut. Ze hadden het zaadje zelf mogen planten. Dat was ergens in mei. Ze kan wel tot dertig centimeter worden, had de juf ons verwittigd. Je zal ze na verloop van tijd in een grotere pot moeten planten.

Twee dagen later sjotte bij de buren een van de oudere broers een voetbal tegen de zonnebloem. Potje van de vensterbank en kapot. Wat sneu voor kleine Ben, zei ik. Hoe de zonnebloemenscheut er aan toe was vergat ik te vragen.

Onze zonnebloemenscheut had eerst twee blaadjes en dan vier. Van een scheut werd het een plantje en we zetten het in een grotere bloempot. Op de vensterbank, want zonnebloemen houden van zon. En als de grond er te uitgedroogd uitzag, gaven we haar water. En toen ze groter werd en zichzelf niet meer leek te kunnen dragen, zetten we er een stokje naast. Zodat ze houvast had. En toen we op vakantie gingen werd de zonnebloem in spe naar een vriend gebracht. We kregen zelfs een telefoontje, daar op de Mont Ventoux, want de zonnebloem zag er niet goed uit en wat moest de vriend ermee doen? Binnen zetten, zeiden we. Ze is wellicht aan het uitdrogen.

We hebben geen groene vingers, het moet gezegd. En we zijn wel eens verstrooid. Prinsje T krijgt op tijd eten omdat hij geluid maakt. Een zonnebloem maakt geen geluid. Soms zag ze er uit als Louise P. vóór 7 september. Vaak konden we ze maar op het nippertje redden. Maar ze groeide maar en groeide maar en altijd kwamen er nieuwe blaadjes bij. Vorig week, de zonnebloem reikte al bijna aan de bovenkant van het raam, ze was Prinsje T al lang boven het hoofd gegroeid, was ze er eindelijk: de bloem zelf. Het groene kroontje opende zich en de gele bloembladen kwamen te voorschijn. Hoera voor de zonnebloem!

Dat was de dag vóór ik die van de buurvrouw zag. Die stond in een stevige verfemmer op de grond voor het huis. De stengel had de dikte van een kinderarm. Ze reikte tot net onder de dakgoot van het twee verdiepingen tellende huis. De bloem was zo groot als een kleine schotelantenne. En het was, zo verzekerde de buurvrouw mij, écht wel dezelfde zonnebloem die de kinderen hadden meegebracht uit de kleuterklas.

maandag 14 september 2009

Dierentuin

Vanochtend bracht Louise een haai naar de kleuterklas. Soms brengt ze een tijger. Soms een leeuw. Heel vaak een Movantoe.

Bed

We hadden dat spotje op de radio gehoord en besloten, inderdaad, dat ook onze matras aan vervanging toe was. In de winkel moest eerst Ottokar en daarna ik op allerlei bedden gaan liggen. De winkeljuffrouw zat op haar hurken en keek naar onze ruggengraat. Van het laatste bed wilde ik niet meer opstaan. Over vier weken slaapt Ottokar op Mars en ik op Venus. En als we elkaar willen kussen, moeten we over de Pont d’Amour.

zondag 13 september 2009

Dubio

Hij had zo'n plug in zijn oor die de oorlel uitrekt. En een tatoeage over heel zijn arm. En hij miste een hand. En nu vraag ik mij al heel de tijd af: als je zo'n tattoo laat zetten die een hele arm in beslag neemt, neem je die dan best op de arm mét de hand, of op de arm die ter hoogte van de pols eindigt op een stompje?

donderdag 10 september 2009

Woordenschat (2)

We stonden op de Mont Ventoux. Prinsje T op de arm van Ottokar. Zijn ogen bijna dichtgeknepen, zijn haartjes in een pluim omhoog door de strakke wind.

Op weg naar de top hadden we overal mobilhomes gezien. Ze stonden al klaar voor de ronde van Frankrijk die zaterdag voorbijkwam. Het was pas dinsdag. En de wind gierde.

Op zaterdag zaten we op de place du Forum in Arles onder een luifel met airco en keken naar de beklimming van die top. Voor het eerst begreep ik waarom die wielrenners, die Armstrongs en Contadors, waarom dat Goden zijn. Je zag nog net niet de vleugels aan hun schouders groeien.

Terug thuis, als ik Prinsje T de fietshelm met de haaien opzet om hem naar de opvang te brengen, glundert hij plots vol trots: ‘Kijk ik ben een Movantoe. Ja he mama, een Movantoe!’

Enkelvoud en meervoud

Ottokar: Wat heb jij veel dorst zeg!
Prinsje T: Neeen. Eén dorst!

woensdag 9 september 2009

Een man op een pad

Op rechte stukken leek het of de man eerder viel dan liep. Een val die telkens weer door de volgende stap werd opgevangen. Soms leverde dat een aarzelend drentelen op, soms een loopje waarbij je je hart vasthield. In de bochten was het anders. In de bochten moest hij zich heel hard concentreren. Alsof hij diep in zich, dieper nog dan de grond onder zijn voeten, dieper dan de drie kathedralen onder zijn voeten, dieper dan de druïdenbron daar beneden, moest putten om zijn geest en zijn lichaam in de juiste richting te sturen. Het was vrijdagochtend. De stoelen in de kathedraal van Chartres waren weggeschoven zodat het labyrint op de vloer vrij kwam. Iemand speelde cello. Daar op die vloer van zwart-wit marmer schuifelden mensen in een vreemde dans. Devoot of nieuwsgierig, of speels, of met de moed der wanhoop. Ik had de man de avond tevoren al gezien. Ik had me toen afgevraagd aan wie de rolstoel bij het tafeltje toebehoorde: aan die knappe zongebruinde man met zijn witte haar en witte baard of aan zijn mooie vrouw.


Een labyrint is geen doolhof. Een labyrint brengt je naar de kern. Maar langs de langst mogelijke weg. Langs de nederigste weg van naderen en toch weer weggestuurd worden. Er waren veel bochten in dat witte marmeren pad. En bij elke bocht moest die mooie man uit het diepste van zichzelf putten om verder te gaan. Het was mijn voorrecht om achter hem op dat pad te lopen. Op zijn staccatoritme. Wachten bij elke bocht. Extra tijd om de glasramen te bewonderen. Om deel te hebben aan de kracht van de man die zijn rolstoel verlaten had voor een vreemde pelgrimstocht. Toen hij het centrum bereikt had bleef hij maar even staan. Toen strompelde hij recht de omhelzing van zijn vrouw in en huilde. Ik ben de hele kathedraal doorgelopen en dan teruggekeerd om de man te bedanken. Hij knikte. Bedankte mij op zijn beurt. Ik verstond hem niet goed en moest me naar zijn rolstoel bukken. Zijn ogen waren nog nat.

dinsdag 8 september 2009

Precies een week geleden

We zaten in de lift. Prinsje T en ik. Prinsje T op zijn loopfietsje. Met zijn boekentasje om en zijn fietshelm op. We zaten in de lift. Ik met mijn schoudertas om en die was toen ik me omdraaide even voor het Boze Oog gekomen. We zaten in de lift ergens tussen de eerste en de nulde verdieping en er was niets dat nog bewoog. Ik drukte op knoppen en het licht ging weer aan. Dat was al iets. Er stond een telefoonnummer op een plakkaatje aan de wand maar er was geen telefoon. En ik had er geen bij. We zaten in de lift ergens tussen de eerste en de nulde verdieping en niemand die het wist. We moesten wachten tot we iemand hoorden binnenkomen in de hal en dan heel hard beginnen roepen.
En toen moesten we nog een half uurtje wachten op liftenman die van ver moest komen. Je kan in een half uur heel wat bedenken. Hoe het zou zijn als er brand uitbrak bijvoorbeeld. Hoe ze ons zouden terugvinden: in innige omhelzing en verkoold.

De liftenman opende de deur en trok aan de rode knop. ‘Je hebt de rode knop ingedrukt’, zei hij. ‘Dat mag je alleen maar doen in uiterste nood.’

Prinsje T kwam te laat op zijn eerste schooldag. Ik had een hele dag nodig om te bekomen van een half uurtje onderdrukte claustrofobie.

maandag 7 september 2009

Wat er toch allemaal is gebeurd terwijl ik er even niet was...

De meest sexy aller bloggende huismoeders is bevallen, en ik wist nog niet eens dat ze zwanger was. En mijn eigen destijdse vroedvrouw, die foeterend Prinsje T op de wereld hielp zetten ("Ik wil nu wél horen dat je een wee hebt") heeft de wijk genomen naar het zuiden van Frankrijk.
Proficiat Mma Zsa Zsa en Leen, wanneer zijn de kamers klaar?

Voor Ilse en Ellen (en die stuk of vijf anderen)

Het is nog vroeg, de zomer heeft het nog precies veertien dagen uit te zingen. Maar gisteren was het er: de geur van verbrand hout in de avondlucht. Die geur. Die je doet verlangen naar dikke truien, gepofte kastanjes, warme chocomelk of een stevig bruin biertje. Naar het paddenstoelenkraam op de zondagmarkt. Naar wandelingen met rubberlaarzen aan.

Ergens in de buurt moet iemand voor het eerst de open haard hebben aangestoken. De braam- en de vlierbessen zijn zo rijp dat ze van de struik vallen. De maan, nog zo goed als vol, hangt pal boven onze straat. En ergens in een hoekje van de kamer, bedolven onder zwaarwichtige en veeleisende dossiers, beweegt er iets.

Ik loop er heen. Til het papier op en vind Louise P. Ze ziet er wat slapjes uit. Als een plant die veel te lang geen water heeft gekregen. Ik ben misschien net op tijd, misschien net te laat voor de reanimatie.

Ottokar tokkelt op zijn gitaar. Hij heeft het schip al die tijd varend gehouden. Ook Prinsje T zoeft op zijn loopfietsje voorbij. Die kan intussen met volzinnen praten, maar weet nog altijd niet goed wanneer hij op het potje moet gaan.

Ik tik Louise tegen de slaap. Geef een klopje op haar schouder. We zaten teveel binnen, zeg ik. Hey, we zaten hier teveel in ons eentje tegen de woorden aan te kijken. Maar weet je wat, ik maak het goed. We gaan wat vaker de straat op. We doen dingen. We gaan ’s nachts in het bos wandelen bij volle maan, wat denk je daarvan? We nemen de trein, gewoon om het landschap te zien voorbijglijden. We komen onder de mensen. Wat denk je ervan, zullen we er aan beginnen?

Er verschijnt een heel klein lachkuiltje in Louises linkerwang. En dan fluistert ze, hees nog: ‘zouden ze er nog zijn?’