dinsdag 30 september 2008

Prinsje T. en de grote boom

‘Eekhorentje!’, zei Prinsje T. Hij stond aan de andere kant van een grote boom met kaarsrechte hoge stam. We hadden het eekhoorntje samen omhoog zien spurten, tot in de kruin.
‘Eekhoorntje!’
Prinsje T. heeft geleerd te roepen naar wat hij verlangt. Tutjeuh! Piaah! Niet zeurderig, niet dreinerig, maar opgewekt, in het volle besef dat wat hij roept zal komen. Waar hij ze ook heeft gedropt tijdens zijn spel, zijn tutje en Flappie, het aan alle kanten bijgenaaide hondje van rode badstof, duiken altijd op.
Ik dacht dat hij om het eekhoorntje riep, dus joelde ik lustig mee terwijl ik naar hem toe stapte: eekhoorntje!
Pas dan besefte ik dat Prinsje T. helemaal niet riep, maar al gewoon aan het praten was. Tegen het eekhoorntje, dat aan zijn kant van de boom halverwege de stam eekhoorntjesstil zat te luisteren.

zaterdag 27 september 2008

Onder andere voor Flora

Je hebt even niet opgelet en plots is iedereen uitgestapt, behalve die vrouw op de bank voor je. Je had haar nog niet gezien. Op de bank tenminste, want je hebt het gevoel dat je ze wel van ergens kent. Ze kijkt je aan. Vriendelijk. Ze heeft groene ogen met spikkels goud erin. Ze moet ongeveer dubbel zo oud zijn als jij, de rimpels rond haar ogen lachen. Je knikt, om maar iets te doen en zij zegt:
‘Jou moest ik hebben. Hier.’
Ze reikt je een kartonnen doosje aan. Voor je het goed en wel beseft, heb je het aangenomen.
Je staart naar het doosje, naar haar, je wil het deksel er af tillen maar dan legt ze snel haar hand op jouw hand en schudt haar hoofd.
Wie bent u?, wil je vragen, maar dat klinkt zo onbeleefd.
‘Je moet er iets insteken’, zegt ze.
‘Oh.’ Haar hand die ene seconde voelde warm.
‘Drie wensen’, zegt ze. ‘En ze komen zeker uit.’
Je kijkt naar het doosje en dan naar haar.
‘Het is belangrijk dat je je wensen heel zorgvuldig kiest’, zegt ze nu. ‘Want ze komen echt uit.’
‘Oh’, zeg je nog eens. ‘Bedankt.’ Je lacht. Het ziet er niet eens een heel gekke dame uit. Ze is mooi gekleed. Verzorgd. De fuchsia rolkraagtrui staat prachtig bij haar millimeterkorte grijze haar. En die ogen, waar ken je die toch van?
Ze buigt zich wat naar je toe.
‘Normaal doe ik er maar één tegelijk. Maar ik had al veel vroeger moeten komen. Daarom krijg je er meteen drie.’ Ze knipoogt.
Dan pas merk je dat de trein gestopt is, mensen komen binnen. Je kijkt door het raampje. Daar staat ze, op het perron. Ze steekt drie vingers in de lucht en zwaait je na.

woensdag 24 september 2008

Alhoewel

- Wijn uit de kelder van Lando Casprini gedronken: check
- Gegrilde aubergines, cantuccini en Vin Santo genuttigd: check
- Naar Sting en zijn luit geluisterd : check
- Weggedroomd bij fonkelende lichtjes op heuvels: check
- Worstelen: euh
- Roman: bedoelen we die 93.414 aanslagen die ergens op de harde schijf staan te verpieteren?
- La casa degli artisti: de prijs al gevraagd, echt waar.

Zo, denkt Louise, dat is toch al een en ander dat de goede richting uit gaat. Nu nog de zaken op de juiste wijze met elkaar verbinden. Ergens ziet ze een schakel over het hoofd, maar welke, wat is toch die ontbrekende link tussen het leven en de dromen?

(Louise is ervan overtuigd dat ze een blinde vlek heeft. En als die helder wordt, wordt alles mogelijk. Alles.)

dinsdag 23 september 2008

Omdat dromen geen kwaad kan

Vrienden die blijven logeren in ons huis in Toscane. We eten aan een lange houten tafel tussen de olijfbomen –gegrilde aubergines, cantuccini en vin santo als toetje– en hebben het over het geworstel met onze nieuwste romans. Sting belt –hij is onze buurman– of we zin hebben in een glas wijn. Ach zeg ik, we hebben net zo’n goede fles uit de kelder van Lando Casprini ontkurkt. Komen jullie gerust hier een glas meedrinken.
Het is warm, de zon gaat snel onder. Sting heeft zijn luit meegebracht. Op de heuvels rondom ons fonkelen lichtjes.

Neen, dan heeft Flora Fleempaard echt wel meer kans om haar dromen waar te maken.

maandag 22 september 2008

De appeltjes van Alden Biezen


Hoe keurig de dames die rondlopen op de bloemschikhappening in de landcommanderij. Waar ooit de hospitaalridders woonden nu hun ridders van de schoonheid. Knipschaar in de hand, oasis in de aanslag.
De dames in hun mooiste najaarsjurken, hier en daar heeft er eentje een gloriosa op de hoed gespeld. Het is drummen voor zoveel bloemenpracht, er wordt geknikt en gekeurd, de camera paraat.

Maar dan diezelfde dames, op de parking onder de appelbomen. Hoe ze hun boodschappentassen uit de kofferbak halen. Hun mannen aanmanen om hoger, nog hoger aan de takken te schudden, hoe ze de appels optasten, veel, veel meer dan ze zelf kunnen eten. Zo gretig, zo gedreven, alsof het hun heilige plicht is die appelboer van zijn rijpe oogst te bevrijden.

zondag 21 september 2008

Daarom

Omdat de herfst het enige seizoen is
dat altijd zijn beloften waarmaakt
Het kleuren van de bossen
rot van gevallen bladeren
natte aarde, paddestoelen

De mist op een zondagavond
Met vaagweg een brandlucht
En hoe dat oude emoties oproept
Herinnert
aan eenzaamheid in koude jaren

Dan,
na de lange wandeling
Bij de openhaard een trappist

vrijdag 19 september 2008

Alle honger opgelost

Hij rekent verdomd goed, die Low Impactman. Intussen zijn de cijfers alweer veranderd, hoor ik net op het nieuws.

donderdag 18 september 2008

Lula Pena

Iemand had er naar geluisterd aan zo’n luisterpaal in de Fnac. Een mooie cd-hoes was het.
Dus ik luisterde ook. Maar die nieuwe luisterpalen in Fnac hebben weinig geduld. Een halve minuut en hup, naar het volgende nummer.
Vijfentwintig seconden akoestische gitaar hoorde ik, en dan een stem. Elk lied opnieuw: vijf seconden stem. Een stem die weerklonk uit een diepe spelonk van de ziel. Donker en omfloerst en met alle droefheid die een oor kan verdragen. Iemand had de fado herdacht. Helemaal in haar eentje. En daar een album van gemaakt. En dat album had ik in mijn handen.

Dan kom je thuis en wil je er meer van weten en merk je dat die cd waarvan je denkt dat het een nieuwe ontdekking is al tien jaar oud is. En niet eens in het land van de fado is opgenomen maar in een of ander klein Brussels productiehuis. Tien jaar geleden.

24 was ze toen. Op de Cd-hoes ziet ze er uit als een rauwere versie van Winona Rider in Autumn in New York. Hoe daar zo’n stem uit kon komen. Maar vooral: hoe het mogelijk is dat wij van die mevrouw nog maar zo weinig hebben gehoord. Tien jaar lang. En wat er intussen met haar is gebeurd. En of er dan niet ergens nog een nieuwe plaat is gemaakt? En wat een geluk dat er festivals als Sfinks zijn die er ons aan herinneren dat zoveel talent haast onopgemerkt voorbijvaart over de zeeën van de wereld.

De stem - het productiehuis - op Sfinks

woensdag 17 september 2008

Iemand moet me even iets uitleggen

De tekst luidde als volgt: “Mijn nieuwe t-shirts zijn schattig verpakt in een lief klein tasje dat ik thuis kan gebruiken om geheime dingetjes in te bewaren of om er spulletjes in te steken. Omdat het herbruikbaar is, is mijn nieuwe mooie etuitje milieuvriendelijk.”
Eén: hoe bewaar je geheime dingetjes in een volledig doorzichtig etuitje?
Twee: wat precies is er milieuvriendelijk aan het allerindividueelst in etuitjes verpakken van t-shirtjes?

Dit is voer voor de Low Impactman.
Overigens, de kleur staat me anders wel prima, met dank aan Flora Fleempaard ‘Neen, appelblauwzeegroen is geen turkoois’.
(Het is geloof ik appelblauwzeegroen, maar ik kan me vergissen, Flora?)

dinsdag 16 september 2008

Stopt Anna of stopt ze niet?

Zeg nooit dat je nooit meer gaat schrijven. Het is zo’n doodzonde.
(Paul, heb je dit gehoord?)

Ooit met tranen in de ogen naar een gedicht van Anna zitten luisteren. Het was in Watou. Piet Piryns interviewde haar. Zij las voor. Het ging over haar dochter die verongelukte. Het veegde meteen de vloer aan met de idee dat je niet goed kan schrijven over diep persoonlijk verdriet.

Wat het is

Het is wanhoop, beseft Louise terwijl ze ’s ochtends door het park fietst –het ruikt er al naar humus. Dat gevoel dat ze liever onderdrukt –doet niet zo mal, je bent gewoon nog niet goed wakker.

Waar komt dat knauwen toch vandaan?

De herfsttijloos waaiert paars over het grasperk. Misschien is het wel angst. Voor wat ze doet met de tijd, hoe ze die laat vergaan. Voor achteloos weggooien wat gekoesterd moet: de uren in het huis onder de toren en wat voor herinneringen daaruit komen. Voor alles wat ze ooit gedroomd en misschien nooit meer bereiken zal.

En ook angst is niet het goede woord. Het is het gevoel van de man met hoogtevrees die op een toren staat. Hij kijkt omlaag en weet dat de diepte hem verleidt.

Het is het besef dat je nooit genoeg dankbaar kan zijn.

maandag 15 september 2008

De letter i is zonet gaan lopen

Het is twee millimeter lang. Donkergrijs. Het lijkt te bestaan uit twee zuignapjes en daartussen een lijfje. Ik dacht dat het een scheef geprinte letter was, maar toen bewoog het. Het hield zijn kopje omhoog, tenminste, het richtte zich op en leek rond te kijken. Toen plooide het zich dubbel, als een omgekeerde u, het zette twee stappen en werd weer een i. Ik wilde het graag houden, als een vriendje. Maar ik was bang dat ik het per ongeluk dood zou vegen. Het is zo klein dat het gewoon over de snee van een vel papier kruipt. Ik heb het buiten op een blad van het terrasonkruid gezet. Ik hoop dat de letter i van terrasonkruid houdt.

(ps. Hoe klein komen rupsjes? En van welke vlinder zijn ze dan? Iemand verstand van wandelende i’s?)

Wat ze gezegd had

Als twee mensen van ruim middelbare leeftijd –hij wat kalend , zij wat uitgedijt– langs het terrastafeltje waar jij zit een hippe gezonde-sapjes- en hapjesbar binnenstappen, als ze drie minuten later, langs datzelfde terrastafeltje waar jij zit, weer naar buiten stappen en je mevrouw terwijl ze wegbenen hoort zeggen: ‘Het is dát wat ik zei, schat. Dat was vorige keer óók zo’, dan wil je weten wat ze dan wel gezegd had. Toch?

vrijdag 12 september 2008

Glenn

Het stond in bijzonder mooie letters en met sierlijke krullen tussen haar schouderbladen geschreven, de tattoeëerder was een echte kalligraaf.
Alleen, de man met de olijfkleurige huid en de snor die, hand op haar heup, zich met haar naar dat schermpje van de geldautomaat boog, zou je namen toedichten als Pedro, Juan, Rachid voor mijn part, maar Glenn?

donderdag 11 september 2008

Kijken naar die lucht

"Dolfijn" zei Prinsje T.
Als Prinsje T. "dolfijn" zegt, dan kan je er van op aan dat er een dolfijn te zien is. Ergens.
Het kan een reclamefoto op de voorbijrijdende bus zijn, een wiebelding in de speeltuin dat met een zekere mate van abstractie herkend kan worden als een flipper, een minuscuul icoontje op pakweg, het blikje tonijn, dolfijnvriendelijk, u weet wel, maar er ís altijd een dolfijn. Geen vis overigens, vergis u niet, als er een vis te zien is, zegt Prinsje T. "Visje!".

Deze keer keek Prinsje T. naar de lucht. Daar sprong ie. Wit en wolkig maar het was absoluut zonder enige discussie een dolfijn. Voor even. Toen werd ie iets anders. Mijn camera was te laat.

Wolken kijken, wij hebben het hem niet eens voorgedaan.

Vanuit Louise's raam onder de toren

Zoef

Ik wou dat mijn laptop naar de deeltjesversneller kon.

Alles

Tracht, zo zegt de yogaleraar onder de toren, alles wat je doet zo te doen alsof het de allereerste keer is.

woensdag 10 september 2008

Niets

Kijk, dit is nu een stukje om jaloers op te zijn.
Niet alleen omdat je ook op dat pleintje zou willen zitten. Maar ook omdat het zo'n mooi stukje is. Iets wat Louise zelf in Wonderland had willen kunnen schrijven.

Obstakel

Het Wit Madammeke, vaste waarde op de jaarkermis in Louisetown, is verhuisd naar het stationsplein. Dat maakt de kans groter dat –als ze om iets na zes uit een overvolle trein stapt die vertraging had ten gevolge van een obstakel op het spoor in Tubeke– Louise geconfronteerd wordt met de geur, de aanblik, de zuivere gedachte aan het genot van smoutebollen. Het is iets over zes. Over een uurtje gaat ze eten. Maar er was dat obstakel op het spoor dat in het Frans onverbloemd une personne sur la voie heette en al die bijzonderheden die Louise zich daar liever niet bij voorstelt en al die treinen en uurroosters overhoop en die massa op de proef gestelde passagiers die naar hun gsm grepen en er is al zo weinig nodig om Louise te doen kapseizen en het is niet iedere week kermis en dus mag het, vindt Louise. Alleen geen negen. Voor vier euro. De kleinste portie die geafficheerd stond.
Dus stapt ze naar het smoutebollenkraam met een offer , vindt ze, they can’t refuse.
Vier smoutebollen, zegt ze, voor twee euro.
Negen? Vraagt het smoutebollenmeisje dat Louises taal niet echt machtig is.
Goh, neen, negen is echt teveel, kan ik er geen vier krijgen, voor twee euro?
Het meisje weet niet wat ze er mee aan moet en keert zich naar haar collega die even jong maar Nederlandskundig is.
Hij keert de bus poedersuiker om boven de puntzak en schudt resoluut het hoofd: negen is het minimum

dinsdag 9 september 2008

Zuster Lucie

Het huis waarin ze woont, is vergroeid met de lagere school. Met z'n tweeën zijn ze er nog, om het Christelijke vuur brandende te houden. “Ik ben vandaag nog in alle klassen geweest. Ik zorg voor de verdeling van de uitgaven van Averbode, u weet wel : Zonneland, Zonnekind, Zonnestraal, Dopido, Doremi.”
Ze is al zestig jaar zuster. Bij de Dochters der wijsheid. “Maar meestal zeggen we de zusters Montfortanen, want dat klinkt bekender in de oren.” Of in het klooster gaan een roeping was? “Oh, ik weet dat niet. Het is niet dat je iemand hoort zeggen ‘kom’.”
(uit oud werk)

Zuster Lucie, klein, pittig en de spil van een bloeiende handel in ‘goede werken’. Ik ontmoette haar in 1999. Ze was er 84 toen. Ze had een donzig gelaat en nauwelijks rimpels. In haar woonkamer, waar ze me samen met zuster Constance ontving, geurde het naar koffie. Er waren koekjes, de journaliste en de fotograaf werden goed onthaald.

Alleen al voor het opsommen van al haar bedrijvigheden had ik in de krant twee paragrafen nodig. Kosovo, Roemenië, Bosnië, de voedselbanken, Plan International, Wereldmissiehulp, Bond Zonder Naam, de Blinden, de Bouworde, de vluchtelingen in het dorp, het Parochieblad, de jaarlijkse reis naar Lourdes…
Een eenvrouwsbedrijf was ze, zonder secretaresse of computer.

Er zijn nonnen. Er zijn bijvoorbeeld de nonnen die van internaatsjaren een hel maakten. En er zijn zusters, zoals zuster Lucie. Zo’n zusters die in de ogen van kleine kinderen misschien nog het meeste lijken op een lieve fee, of het nichtje van Sinterklaas - en de Paasklokken staan in hun garage. Zusters waarvan je echt zou willen dat ze onsterfelijk zijn. Niet omdat je gelovig bent, maar omdat je het fijn vindt dat er mensen zijn die dat kúnnen zijn. Op precies dezelfde manier zoals je het fijn vindt om onder een toren te wonen.

Die torens, ze worden niet meer gebouwd. En met elke deur van een kerk of kapel die op slot gaat, verdwijnt er iets. Op het einde van ons gesprek zei zuster Lucie:

“Ze hebben Onze Lieve Heer niet meer nodig. Dat voelt toch pijnlijk aan. Dat wij zogezegd de laatsten zijn. De laatste doet de deur dicht en het licht uit.”

Zelfs zusters kunnen zich niet verbergen voor het internet. Ik google haar op en vind haar naam in de blog van de schepen van onderwijs van de gemeente waar ik haar negen jaar geleden opzocht. In december vorig jaar verhuisden zuster Constance en zuster Lucie naar een serviceflat. Na bijna een eeuw ging in de kleine Montfortanengemeenschap bij de school de deur dicht en het licht uit.

maandag 8 september 2008

De schrijfster in mijn straat

Maria Rosseels woont in mijn straat. Dat zag ik toen ik mijn lange nieuwe straat eens niet naar de ene, maar naar de andere kant uitliep.
Haar naam staat in grote letters op de brievenbus.
Zo’n huis, dacht ik. Zo aardig en eenvoudig, witgekalkt, met geraniums op de vensterbanken en zo knus tegen de voet van de heuvel aangeschurkt. Echt het huis van een schrijfster.

En of je het zou kunnen maken om bij zo iemand aan te bellen. En wat je dan zou zeggen: ‘Dag mevrouw Rosseels. Ik heb helaas nog geen boek van u gelezen, maar Dood van een non stond in mijn vaders boekenkast. Ik zou u graag leren kennen.’

Mijn vader had een grote boekenkast. Er waren massa’s titels, maar een knoert met de titel Dood van een non, dat maakte indruk op het kleine meisje dat ik was. Er moest wel iets speciaals zijn aan de dood van een non, dat je daar zo’n dik boek over schreef. Misschien was een non die doodging wel iets heel uitzonderlijks.

Dat laatste leek te kloppen. De nonnen in de school waar ik naartoe ging, hadden stuk voor stuk geen leeftijd. Hun huid was van het doorzichtige bleekroze dat je ook bij baby’s ziet. Ze hadden geen rimpels –omdat ze geen zorgen hebben, zei mijn moeder– maar er groeide een soort dons op hun aangezicht. Ze roken een beetje zurig. Misschien waren ze wel heel oud en onsterfelijk. En eentje was dan toch dood gegaan. Daar had Maria Rosseels een boek over geschreven.

Ik ben er altijd van uitgegaan dat ik het boek ooit zou lezen. Misschien moet ik dat maar eens doen, dacht ik, voor ik ga aanbellen aan dat huis. En hoe oud zou die mevrouw intussen zijn?

Ze is geboren in 1916, lees ik nu in Wikipedia. Ze zou in oktober 92 geworden zijn, als ze niet drie jaar geleden gestorven was, in Brasschaat. Barones Maria Rosseels woont niet in mijn straat. Soms is het leuker niet alles te weten.

donderdag 4 september 2008

Voorbijgefietst.

Bientje?

woensdag 3 september 2008

Werken onder de toren (1)

Hij is zo’n vijf centimeter groot en hij lacht breeduit. Hij kwam met de instructie: Zet mij met mijn gezicht naar de deur. Zo breng ik geluk.

Dat houdt wel steek, vond Louise. Iets dat alles wat binnenkomt lachend tegemoet ziet. Als kantoorhulp kan dat tellen.

Alleen: naar welke deur laat ze hem kijken? Die naar de gang, waar eigenlijk alleen maar zo rond zes uur ’s avonds Prinsje T. komt binnenhuppelen? (Mama! Mama!, roept hij maar als ze hem wil kussen, is hij alweer op weg naar iets anders.) Of de deur naar het balkon, waar soms de kou en soms te veel zon, soms een bromvlieg of een wesp en vaak de sigarettenrook van Ottokar naar binnen waait?
Of zet ze die kleine boeddha uit Thailand met zijn gezicht naar het computerscherm, waar het internet, die roddeltante, de wereld over haar uitstort?

dinsdag 2 september 2008

Zoals bij Pictionary

‘Bientje’ Roept Prinsje T. ‘Bíentje!’
Het is dringend. We zitten op de fiets, hij wijst. Het wordt al jammeren nu. ‘Bientjehe!’ Hij stampt met zijn voeten en schudt zijn hoofd. Waarom rijdt die domme mama daar nu aan voorbij? ‘Neehee! Bieieieientje!’ Hoe kan ze mij nu niet verstaan, ze verstaat toch ook al eepad, of ifwaf of offietuur*?
En ik wil hem wel ter wille zijn maar God mag weten wat een bientje is.
Probeer het dan eens op een andere manier, wil ik hem vragen. Maar hij houdt het bij dat ene woord. Zoals wanneer je Pictionary speelt, en iemand altijd maar diezelfde rare lijnen tekent.

maandag 1 september 2008

Hoe gul de zomer op zijn einde

Augustus is de moeilijkste maand.
Dat de dagen korten, de zon lauwer wordt,
Zoveel beloftes nog niet zijn ingelost
En nog zo weinig tijd die rest
Voor luieren onder een notelaar
Een picknickdeken in het gras
Een hangmat tussen bomen
Voor vlees op het vuur en vrienden in de tuin.

Augustus is de maand van de zomer die voorbijgaat
Maar niet dit jaar - dit jaar was anders
Hier onder de toren, merkt Louise,
Doen de bomen onverstoord wat ze moeten doen
Laat het water, grijs vandaag van de wolken,
Zich grijpen door de wind
En zo vol de struiken zo overvloedig
De bottel op de egelantier
En hoe de wingerd nu begint de blozen.

Alles gaat hier zonder voorbedachte rade
En voor het eerst, in haar nieuwe woonst onder de toren
Verheugt Louise zich op wat komt
Zoals ooit op de lege schriften
En de nieuwe, scherp geslepen potloden.