Het gonst in de Drij Coppen* van woensdagmiddagkransjes tussen de boeken. De cocon waarin ik zit –privémuziek in de oren en de nota’s waaraan ik werk– wordt doorprikt als een warm ingepakt peutertje, nog vers op de beentjes, langs de zware houten tafel dribbelt. Pas daarna zie ik de oude zigeunervrouw en haar uitgestoken hand, tussen de lederen fauteuils, de koffiekopjes met fijn bloemendessin.
Onze ogen kruisen. Ik schud van neen. Ze knikt, ze lijkt haast dankbaar dat ik haar tenminste niet negeer.
Als het tweetal weer op straat staat, gaan de dames rond de tafel aan het praten. Dat ik blij ben dat het kleintje niet sliep, zeg ik. ‘Het overvalt je zo’, zegt een andere mevrouw. Pas dan merk ik het spoor dat dat zigeunerpeutertje heeft achtergelaten in mijn gemoed: daar liep Prinsje T met verrukt gezichtje het boekencafé door en weer de straat op.
Uren later nog gaat het door me heen: het sliep niet, dat kindje. Misschien had ik daarom alleen al iets moeten geven. Maar als je iets geeft, kan dat kindje dan sneller naar huis? Of moet het dan, na bewezen succes, alleen nog maar vaker de straat op? En als dat zo is, is dat dan erg of net leuk voor dat kind? En hebben zij een andere keuze? Vallen er eigenlijk zinvolle bruggen te slaan tussen onze wereld en de hunne? Altijd weer die vraag: geef je, of geef je beter niet?
(*)de mooiste plek van Leuven
het is aan ons
2 dagen geleden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten