Het natte grind knerpt onder haar voeten, de mist versnelt het duister van de valavond. Prinsje T, die kleine grafschenner, schept wat kiezels in zijn vuistje en werpt ze joelend in het rond.
Het is weer zoeken naar het graf dat zich ieder jaar verplaatst –of is dat omdat er weer nieuwe doden zijn?
Daar legt ze de witte orchidee, één, zoals hij er bij zijn leven aan zijn jarige vrouw gaf, een eerbetoon aan hun liefde. Ze bewondert het bloemstuk dat zij voor hem heeft gemaakt.
‘Je opa…’ wil ze beginnen, maar Prinsje T is al gaan lopen, duikt weg tussen de zerken, zoveel leven in deze dodentuin.
Ottokar gaat een eindje wandelen, hij weet dat zij op dit moment, al is het maar een minuut of twee, bij dit graf de rekensom maakt van alweer een jaar. Van wat ze gedaan heeft met dat leven dat ze van hem gekregen heeft. Soms vraagt ze raad, vertelt ze hoe ze in het duister tast. Nu zegt ze: ‘ik denk dat je wel tevreden zou zijn.’
Nadien doen ze hun jaarlijkse ronde langsheen de doden en hun verhalen. Het Vietnamese meisje Zon dat niet over het verdriet geraakte weggegeven te zijn. Malvin, van het snoepwinkeltje, waar je voor één frank drie zuurtjes kreeg –ze telde ze één voor één met haar kromme vingers. En tenslotte mevrouw H., haar oude lerares Grieks, die haar voor altijd de liefde voor de klassiekers bijbracht en die thuis gestolen mozaïeksteentjes uit Pompeï had liggen.
Louise ging dit jaar niet naar het graf van haar vader. Het virus hield haar in bed. Maar dat geeft niet, het is niet onder die steen dat hij voortleeft, maar onder haar huid en in de grote blauwe ogen van een Prinsje.
het is aan ons
2 dagen geleden
1 opmerking:
'Het is weer zoeken naar het grzaf dat zich ieder jaar verplaatst', goh, wat is dat herkenbaar! En ik dacht dat ik de enige was die haar geliefden (bijna) niet terugvond.
Een reactie posten