donderdag 4 december 2008

Dit is een blog met reclame

Twee mijnheren. Toegegeven : één klein mijnheertje en één grote. Het kleine mijnheertje zit op de schoot van de grote. Hij heeft een fopspeen in zijn mond die de grote mijnheer er met lippen en tanden probeert uit te vissen.
Heen en weer, heen en weer gaat de fopspeen. Het is een spelletje dat ze regelmatig spelen. Een soort zoenen met een tut ertussen.

Het is ochtend. Daarnet, terwijl ik nog wat minuten slaap probeerde te stelen, ging de grote mijnheer het kleintje uit bed halen. ‘Wow! Ben jij al wakker? Jaha! Wakker! Ons kereltje is wakker!’ ‘Papa!’, klinkt het olijk uit de kamer. En dan gegiechel. Iemand is iemand aan het kriebelen. Ik hoor de twee joelend naar de woonkamer trekken.

(Als het goed is valt de rest van deze tekst morgen te lezen in de estafettecolumn van de Gazet van Antwerpen. Dat Prinsje T er is gekomen, zo zou u daarin kunnen ontdekken, is eigenlijk een beetje een wonder. Het ware verhaal van Prinsje T leest u ook in het boek dat u hier rechts ziet aangeprezen. De organisatie 'De Verdwaalde Ooievaar' wil er het best verkopende boek van deze kerstdagen van maken. U mag altijd een handje helpen. )

2 opmerkingen:

Anoniem zei

En voor wie niet de GvA leest ?

Isabelle zei

@eddie, omdat jij het bent (en omdat ze in de GvA geknipt hadden, de snoodaards). Hier de onverkorte versie van de column. 'Genieten' is het obligate onderwerp.

Twee mijnheren. Toegegeven : één klein mijnheertje en één grote. Het kleine mijnheertje zit op de schoot van de grote. Hij heeft een fopspeen in zijn mond die de grote mijnheer er met lippen en tanden probeert uit te vissen.
Heen en weer, heen en weer gaat de fopspeen. Het is een spelletje dat ze regelmatig spelen. Een soort zoenen met een tut ertussen.

Het is ochtend. Daarnet, terwijl ik nog wat minuten slaap probeerde te stelen, ging de grote mijnheer het kleintje uit bed halen. ‘Wow! Ben jij al wakker? Jaha! Wakker! Ons kereltje is wakker!’ ‘Papa!’, klinkt het olijk uit de kamer. En dan gegiechel. Iemand is iemand aan het kriebelen. Ik hoor de twee joelend naar de woonkamer trekken.

Mijn twee mijnheren. Twee handen op één buik. Al van het prille begin, toen dat kleine mijnheertje, dronken van de warme moedermelk, nog in de twee handen van de grote mijnheer paste. Mijnheertje Groggy, noemden wij hem toen. Of Mijnheertje Broekjevol, want dat had ie natuurlijk ook. De grote mijnheer maakte van zijn handen een kom, en daarin droeg hij het kleintje. ‘Als was het een klompje goud’, zei de oma.

Het kleine mijnheertje op de buik van de grote. In de draagzak tegen de brede borst van de grote. Op de arm van de grote. Een ruwe, stoppelige en een kleine, perzikzachte wang tegen elkaar. Twee paar grijsblauwe ogen die me aankijken. En dat schouwspel krijg ik, zomaar, gratis en voor niets, elke dag in mijn eigen huis te zien. Genieten? Ik moet niet lang nadenken.

Vijf jaar hebben we gewacht op dat klein mijnheertje. Dat hij uiteindelijk toch kwam, was bijna een wonder. Misschien daarom dat ik met de grootste schaamteloosheid over die twee mannen van mij praat. Ik doe niet de minste moeite om te relativeren, te minimaliseren, te nuanceren. Ik leef samen met de twee knapste, liefste, guitigste mijnheren ter wereld. Zoiets moet toch al volstaan voor ruwweg 80 procent van de dagelijks aanbevolen hoeveelheid genot. En hoe het met die overige 20 procent zit? ’s Avonds, als dat kleine mijnheertje in bed ligt, het overal rondslingerende speelgoed is opgeruimd, de afwas gedaan, de kleren gestreken, de vuilniszak met vieze pampers buiten gezet, zijn de grote mijnheer en ik al heel tevreden met wat mooie muziek op de cd-speler en een goed boek voor het slapengaan.